Nunspeet, eind 16e eeuw. Geen Netflix, geen straatlantaarns, maar wel koeienstallen waarin je een dutje kunt doen na een stevig maal. In deze slaperige omgeving ontvouwde zich een waar drama dat vandaag de dag niet zou misstaan in een true crime-podcast.
Laat me je meenemen naar het jaar 1590. Gerrit Hartgersz en zijn broer Herman, twee eenvoudige kerels uit Nunspeet in het schoutambt Ermelo, waren op pad met hun wagen. Hun opdracht: hout vervoeren voor de schout van Doornspijk. Klinkt als een rustige klus, nietwaar? Hout op de kar, wat gehobbel over zandwegen, afladen, klaar. Maar het liep anders.
Na een werkdag vol sjouwen en rijden werden de broers uitgenodigd om de inwendige mens te versterken in het huis van een boer. Geen vijfsterrenrestaurant, maar een boerenmaaltijd met een goed glas erbij deed wonderen. Ook aanwezig was een zekere Tijman Henricksz, een man met een… laten we zeggen, pittig karakter.
Zoals het wel vaker gaat na een paar glazen, zochten Gerrit en Herman hun rust in de koeienstal. Het was er warm, het rook naar hooi en beesten, maar het sliep vast prima. Totdat, midden in de nacht, drama toesloeg.
Tijman Henricksz kwam binnenstormen — midden in de nacht! — en riep terwijl hij op Herman sloeg: “Dit is myn man!” (wat hij daar precies mee bedoelde, blijft gissen). Herman werd wakker en zei iets in de trant van: “laette myn doch liggen was hinder Ick U?” Maar Tijman was niet gekomen voor een praatje. Gewapend met een kaetsbalger — een kort, breed zwaard waarmee je in de 16e eeuw niet per se vrienden maakte — ging hij dreigend op Herman af.
Herman had niks bij zich behalve een leeg (!) geweer. Hij probeerde Tijman van zich af te houden met het achterste van dat roer. Door het lawaai werd ook Gerrit wakker. Hij zag zijn broer in de problemen, Tijman met een zwaard, en besloot in te grijpen.
Wat er precies gebeurde in die donkere stal is onduidelijk, maar zeker is: Tijman raakte gewond. Zó erg dat hij korte tijd later overleed. Voor Gerrit en Herman was het geen moment van triomf — het was een tragedie. Gerrit vluchtte. Niet omdat hij zich schuldig voelde aan moord, maar uit angst voor vergelding.
Toch liet Gerrit het er niet bij zitten. Via vrienden zocht hij contact met de familie van de overleden Tijman. En wat bleek? De weduwe, de kinderen en de familie toonden vergevingsgezindheid. Er kwam een verzoening tot stand — een indrukwekkende stap in een tijd waarin eerwraak nog regelmatig voorkwam.
Gerrit vroeg vervolgens om remissie: vergiffenis van hogerhand. In zijn smeekbede legde hij uit dat hij enkel had gehandeld om zijn broer te beschermen. De stadhouder, kanselier en raden van Gelre en Zutphen onderzochten de zaak en kwamen tot een opmerkelijke conclusie: Tijman had inderdaad de neiging tot ruzie zoeken. Zijn gedrag was bekend, zijn karakter ruw. Misschien was hij wel gewoon op zoek naar een gevecht die nacht.
En zo geschiedde: op 14 juni 1595 kreeg Gerrit Hartgersz officiële vergiffenis. Geen straf, geen gevangenis, geen zwaard. Wel een les in broederliefde, zelfverdediging, en misschien ook een waarschuwing over wat er kan gebeuren als je met een zwaard op iemand afstormt die net een paar borrels op heeft.
Nawoord:
Tijman rustte uiteindelijk in vrede, hopelijk vergeven door God en mensen. Gerrit keerde terug naar Nunspeet, met een officiële brief in zijn binnenzak én een verhaal dat nog eeuwen later tot de verbeelding spreekt.
“En gij, lezer, als gij ooit besluit een dutje te doen in een koeienstal, zorg dan dat er niemand met een kaetsbalger op bezoek komt.”
Zie volledige transcriptie in dit PDF:

